02-12-2013 09:13

De zesde dag van de gezegende maand Babah

Het heengaan van de rechtvaardige Hanna, de profetes en moeder van Samuel de profeet.

Op deze dag ging de rechtvaardige Hanna, de profetes en moeder van Samuel de profeet, heen. Deze rechtvaardige vrouw kwam uit de stam van Levi. Elkana, de zoon van Jerocham, trouwde met haar. Hij had nog een andere vrouw, die Peninna heette. Hanna had geen kinderen omdat ze onvruchtbaar was. Peninna beschimpte haar steeds omdat ze geen kinderen had. Hanna huilde en at niet. Elkana, haar echtgenoot, troostte haar zeggende: ”Hanna waarom weent gij en waarom eet gij niet? Waarom zijt gij zo verdrietig gestemd? Ben ik u niet meer waard dan tien zonen?” (1 Samuel 1:8)

Ze liet zich niet troosten door zijn woorden en ging naar het huis van de Heer waar Eli priester was. Ze bad en huilde voor de Heer. Toen deed ze een belofte en zei: “Heer der heerscharen, indien gij werkelijk naar de ellende uwer dienstmaagd omziet en mij gedenkt en uw dienstmaagd niet vergeet, maar aan uw dienstmaagd een mannelijke nakomeling geeft, dan zal ik die voor zijn hele leven de Heer geven” (1 Samuel 1:11). Eli de priester keek naar haar zoals ze daar stil stond, omdat ze in haar hart bad. Eli dacht dat ze dronken was en hij wees haar terecht, maar ze vertelde aan hem: ”neen, mijn heer, ik ben een diepbedroefde vrouw; wijn noch bedwelmende drank heb ik gedronken, maar ik heb mijn hart uitgestort voor het aangezicht des Heren”. Hij antwoordde haar zeggende: ”Ga heen in vrede, en de God van Israël zal u geven wat gij van Hem gebeden hebt” (1 Samuel. 1:15-17). Ze geloofde zijn woorden en ging naar huis. Toen werd ze zwanger en bracht een zoon voort. Ze noemde hem Samuel, wat betekent “waar om gevraagd is”, betekent, omdat ze zei: ”ik heb hem van de Heer gebeden”. Toen ze hem gespeend had, nam ze hem mee naar het huis van de Heer, zoals ze beloofd had. Ze bracht het kind naar Eli, de priester, en zei: ”... ik ben de vrouw die hier bij u stond om tot de Here te bidden; om deze jongen heb ik gebeden, en de Here heeft mij gegeven wat ik van Hem gebeden heb. Daarom sta ik hem aan de Here af; zolang hij leeft, zij hij aan de Heer afgestaan.” (1 Samuel 1:26-28). Toen prees zij God in de bekende lofzang die aan haar wordt toegeschreven. Ze leefde hierna een leven wat God behaagde en ging heen in vrede.

Moge haar gebeden met ons zijn en glorie aan onze God tot in de eeuwigheid. Amen.